Nadat je laatste ouder sterft, blijf je niet alleen verweesd achter, maar volgt ook de vraag: wat doen we met de spullen? Mij overkwam dat in januari 2020. Ik had nooit gedacht dat het leeghalen van een huis zo ontwrichtend zou zijn.
Natuurlijk wist ik wel dat we spullen zouden moeten uitzoeken. Maar ik had gedacht dat we daar de tijd voor zouden hebben. Dat ik aan het idee zou kunnen wennen. Het tempo waarin we doorgaans het afscheid van de overledene moeten regelen ligt al zo hoog, waarom ook zo’n haast met het afscheid nemen van de bezittingen van de overleden?
Het uitzoeken van de spullen voelde heel naar. Moedwillig rukten we het door onze ouders zo zorgvuldig opgebouwde leven uit elkaar. We namen spullen mee of gooiden of gaven het weg. Spullen kregen een nieuwe plek zonder die andere spullen waar ze al die jaren zo vanzelfsprekend naast hadden gestaan. Of gehangen. Natuurlijk zijn het maar spullen. Maar het waren wel hun spullen. Het was hun leven. En dat braken we beetje bij beetje af.
Ik vond het een moeilijk proces. En hoewel ik begrijp dat we niet konden mijmeren bij elk glaasje, kattebelletje of hoedje, had ik ons wat meer tijd gegund. Met het in ogenschouw nemen van de nagelaten spullen hadden we kunnen benoemen hoe belangrijk die spullen voor onze ouders waren. Spullen met een herinnering. Spullen uit ons eigen verleden, spullen van mensen die ons leven mede hebben bepaald. Het had een onderdeel van het rouwproces kunnen zijn.
Een grote hobbel hadden we ruim 10 jaar daarvoor al genomen toen mijn ouders van een koophuis naar een huurhuis gingen. Er was al een flink gat geslagen in de ballast uit het verleden. Maar ook toen was het scheiden van de spullen te gehaast gegaan. Jaren heeft mijn vader zich afgevraagd wat er toch met zijn opdrachten voor zijn opleiding Instrumentmaker was gebeurd. We dachten het beste te doen, maar we hadden hem moeten vragen wat hij wilde. Het was zijn leven. Het waren zijn spullen.
En nu moest het huurhuis leeg. Het is al bijna onmenselijk om van nabestaanden te eisen dat het huis binnen een maand schoon opgeleverd moet worden, bij een kamer in een verpleeghuis moet het zelfs nog sneller. Je staat nog maar aan het begin van je rouwproces en dan moet je al beslissingen nemen waar je misschien twee maanden later spijt van hebt.
Bij het opruimen was mijn zus het meest onthecht en radicaal. Mijn broer was het meest praktisch. Hij wilde er geen maanden over doen, we moesten door. En ik was het stilst. Mij gingen dingen al gauw te ver. Ik huilde. En niet alleen van binnen.
De spullen van mijn ouders weerspiegelden hun bestaan. Nu staat een deel bij mijn broer, bij mijn zus en bij mij. Een schilderij hangt bij mij aan de muur zonder de nabijheid van het schilderij dat er in mijn hoofd bij hoorde. Een enkele eetkamerstoel staat op mijn slaapkamer, net zo verweesd als ik me voel. We probeerden allemaal onze liefde voor onze ouders in die spullen terug te laten komen. We creƫren plekjes in onze huizen om hen te eren. Een foto, een kaarsje, een schilderij.
Het belangrijkste besef voor mij was dat een erfenis meer is dan bezit. De spullen met een herinnering zijn meer waard dan de dingen die in geld zijn uit te drukken. Het bronzen beeldje van een Ierse setter en het koperen poesje koester ik meer dan het schilderij dat misschien wel een paar duizend euro waard is. De beeldjes staan dicht bij elkaar op de piano in mijn woonkamer zoals ze ooit op het boekenkastje bij mijn ouders stonden. De trots van mijn moeder.