Where the magic happens: schrijverskamers en andere plekken waar schrijvers schrijven

Schrijverskamer Midas Dekkers uit Where the magic happens van Huib Afman.

Vorig jaar las ik een interessant artikel over de beste plaatsen om een roman te schrijven volgens auteurs. Journalist Amelia Tait probeerde het uit en schreef in een herdershut (Henry David Thoreau), bibliotheek (William Gladstone), schuurtje (Roald Dahl), hotel (Maya Angelou), tussen de bomen (D.H. Lawrence), in bad (Agatha Christie) en thuis (Jane Austen, J.D. Salinger en E.B. White).

The best place to write a book is on a blank page – but the best place to put that blank page remains a mystery. Roald Dahl wrote while smoking cigarettes in his garden shed; it’s been said that Agatha Christie liked to come up with her plots in the bath.

Amelia Tait

Door nauwgezet het aantal woorden te tellen dat ze wist te schrijven op de favoriete schrijfplekken van auteurs, en dit vervolgens te middelen tot een aantal geschreven woorden per uur, kon ze de voor- en nadelen van verschillende schrijfplekken vergelijken.

Het experiment wakkerde mijn nieuwsgierig naar werkplekken van schrijvers en hun verhalen aan. In The Guardian vond ik de serie Writer’s rooms uit 2008/2009 waarin hedendaagse Britse auteurs hun werkplekken beschrijven en ons een kijkje gunnen in hun schrijfdomeinen. De foto’s zijn een soort snapshots van woon- en werkkamers met daarin een bureau of tafel. De schrijver zelf staat niet op de foto.

Schrijverskamer van Edna O’Brien. Bron

I write by hand. I do not understand how people can arrive at even a flicker of creativity by means of a computer.

Edna O’Brien

Een extraatje in deze serie zijn de vertellingen over de werkkamers van beroemde schrijvers uit voorbije eeuwen, zoals Jane Austen, Charlotte Brontë, Virginia Woolf, Charles Darwin, George Bernard Shaw en Roald Dahl. De werkplek van Dahl wordt beschreven door illustrator Quentin Blake.

I didn’t go into the shed very often, because the whole point of it as far as Roald was concerned was that it was private, a sanctuary where he could work where no one interrupted him.

Quentin Blake

The Shed van Roald Dahl. Bron

Op Netflix zagen we kortgeleden de writing shed met daarin Ralph Fiennes als Roald Dahl in de verfilming van een aantal short stories van Dahl door Wes Anderson.

Ralph Fiennes als Roald Dahl in de verfilming van Wes Anderson. Bron

In Writer’s rooms staat als kleinste schrijfplek in de geschiedenis die van Jane Austen te boek. Ze publiceerde anoniem want in die tijd werden vrouwen niet geacht te schrijven. En zeker geen kritische satire. Het was begin 19e eeuw. Ze schreef, bij gebrek aan een eigen werkkamer, aan een klein tafeltje achter een krakende klapdeur. Zo kon ze bedienden en bezoek horen aankomen en haar dichtbeschreven blaadjes snel wegbergen. Niet echt de ideale plek om een meesterwerk te schrijven. Zou je denken.

Al eeuwenlang spreken werkplekken van grote schrijvers tot de verbeelding. Niet voor niets kan je de werkplekken van overleden schrijvers nog bezoeken. Een paar jaar geleden tijdens ons verblijf in Sussex bezochten we de tuin van Monk’s House met het schrijfhuisje van Virginia Woolf en beklommen we de ronde trap naar de torenkamer van Vita Sackville-West in kasteel Sissinghurst. Het schrijfschuurtje van Dylan Thomas, naast het boothuis in Laugharne in Carmarthenshire is er ook nog steeds en het schuurtje van Roald Dalh staat inmiddels in het Roald Dalh museum in Great Missenden, Buckinghamshire.

In het Verenigd Koninkrijk is men duidelijk goed in het bewaren van de schrijversmagie. In Nederland lijken we daar wat slordiger in. Wat overigens niet geldt voor de Grote Harry Mulisch. Zijn werkplek bleef na zijn overlijden intact en is online te bekijken.

De werkkamer van Harrry Mulisch Bron

En andere bewaarde schrijfplekken in Nederland? Het huis in Middenbeemster van Betje wolff, die eind 18e eeuw samen met Aagje Deken een bekend schrijversduo vormde. En het Witsenhuis, de atelierwoning van Willem Witsen, aan het Oosterpark in Amsterdam. De eerste verdieping is te bezoeken, de overige appartementen worden sinds 1943 volgens de wens van de weduwe van Witsen bewoond door Nederlandse schrijvers. Eerste bewoner was dichter J.C. Bloem. Ook Marga Minco en man Bert Voeten woonden er. Recente bewoners zijn Franca Treur, Tjitske Jansen en Niňa Weijers. Hoeveel verschillende werkkamers zijn dat wel niet geweest!

Mijn volgende ontdekking schrijfplekken van onze eigen schrijvers was het literaire fotoboek Where the magic happens: schrijverskamers (2016). Daarin interviewde journalist Huib Afman 45 Nederlandse en Vlaamse auteurs en werden hun schrijverskamers door Corné van der Stelt vastgelegd. De foto’s zijn haast stillevens van bureau, stoel en schrijfgerei. Net als in de Britse serie zijn ook hier de schrijvers zelf afwezig.

Torenkamer van Arthur Japin in zijn 18e eeuwse boerderij in Frankrijk, Where The Magic Happens: schrijverskamers, Huib Afman (2016), fotograaf Corné van der Stelt Bron

En ook hier voldoen de meeste kamers aan het beeld van de ouderwetse werkkamer met bureau. Vaak met een laptop of soms nog met een elektrische typemachine. Zoals bij Midas Dekkers. Maar in tegenstelling tot de foto’s uit de Writer’s rooms zie ik veel minder de schrijverskamers. Ik zie met name een bureau of tafel waaraan de auteurs schrijven. Ik zie niet de hele kamer. Waarschijnlijk is het Afman te doen om de magie van de daadwerkelijke werkplek.

Een werkkamer moet groeien, net zoals een boekenkast groeit door nieuw gelezen boeken. Deze ruimte is een verlengstuk van mijzelf. Dit is zeg maar het anorganische deel van mijn organismetje, het huisje dat bij de slak hoort. Ben ik niet hier, dan kan ik niet schrijven.

Midas Dekkers

Kijk ik naar de foto van de schrijfplek van Midas Dekkers, dan zie ik een antiek bureau met dito stoel. Op het bureau staan naast de typemachine merk Brother CE-60 een microscoop, een asbak, rekenmachientje, scharen en een heleboel inktpotjes. Ik lees dat Midas Dekkers in het voormalig gemeentehuis van de opgeheven gemeente Weesperkarspel woont en zijn werkplek in de voormalige raadzaal heeft.

Ik wil meer dan alleen het bureau zien. Ik wil die raadzaal zien. Ik zoek op internet naar de werkplek van Midas Dekkers en vind een foto van Midas aan dat bureau met achter hem de rest van de kamer. En dat totaalbeeld vind ik eigenlijk interessanter.

Foto Midas Dekkers Bron

Ik zoek verder en vind zelfs een 360 graden foto van de hele kamer. De foto hoort bij een interview uit 2008/2009 in de serie Zie de schrijvers werken van NRC. Daarin worden 19 schrijvers in hun werkkamer geportretteerd en gevraagd naar hun schrijfgewoonten.

Helaas heeft NRC de website met de hele serie offline gehaald. Ook weer slordig. De serie van The Guardian is nog wel online te vinden. Weer een teken dat de Britten hun cultureel erfgoed beter bewaken en bewaren. Graag had ik gezien of Arthur Japin toen ook al in de torenkamer in Frankrijk schreef. En hoe de jukebox van A.F.Th. van der Heijden er uit ziet.

Verder bladerend in het boek van Huib Afman lees ik ook uitzonderingen op de standaard werkplek. Zoals Herman Koch die het liefst gewoon aan de keukentafel schrijft. Toine Heijmans die elke woensdag aan boord van zijn zeilboot zit te typen en Arnon Grunberg die graag in hotelkamers schrijft, of in ieder geval op een plek die niet van hem is.

Ik houd ervan om op een plek te werken waar ik weer weg kan, die niet van mij is. Als iets je bezit niet is, kun je je concentreren op het wezenlijke en voor mij is dat voor een groot gedeelte mijn werk.

Arnon Grunberg

Mijn meest recente aankoop over schrijverskamers is het boek Rooms of Their Own: Where Great Writers Write (2022) waarin Alex Johnson de wereld rond reist en de unieke plekken, gewoonten en rituelen onderzoekt waarin beroemde schrijvers hun meest opmerkelijke werken creëerden.

He [Stephen King, red.] argues that it’s important to have a room to work which has as few distractions as possible and a door to close to keep people from coming in, a statement that you are ‘at work’ in your sanctuary and should not be disturbed.

Alex Johnson

Johnson doorkruist eeuwen, continenten en genres en brengt 50 van de beste schrijvers samen. Van James Baldwin, die in de kleine uurtjes van de ochtend in zijn appartement in Parijs schrijft tot D.H. Lawrence die schrijft aan de voet van een torenhoge Ponderosa-dennenboom. Elke schrijfplek wordt geïllustreerd met een aquarel van James Oses.

Hoofdstuk uit Rooms of Their Own, Where Great Writers Write, Alex Johnson (2022) Bron

Is er na al die verhalen over schrijfplekken iets te zeggen over wat een goede schrijfplek is? Volgens de berekeningen van Amelia Tait is het schuurtje de beste plek om een ​​boek te schrijven. Het is als een klein huisje buitenshuis, maar dan zonder de afleidingen van thuis. Roald Dahl begreep dat. En de op een na beste plaats is onder de bomen, naar de voorkeur van D.H. Lawrence.

Maar de ideale locatie, de ‘beste plek’, zal voor iedereen verschillen, afhankelijk van de mate van discipline, hoe vatbaar je bent voor huishoudelijke klusjes en je je kunt buitensluiten voor het gejengel van kinderen. Wat het experiment van Tait in elk geval heeft bewezen, is dat je overal kunt schrijven, als je er maar je zinnen op zet. Al heeft ze haar twijfels over het bad.

‘Ja, ik koop een spreeuw, en die leer ik dan alleen het woord Mortimer’

Wat Shakespeare te maken heeft met de aanwezigheid van de spreeuw in Amerika en andere wetenswaardigheden over deze vogel.

The Starling, History of British Birds by F.O. Morris, illustrated by Alexander Francis Lydon, 1870. 
Bron

Afgelopen week probeerde een spreeuw een graantje mee te pikken van het vogelvoer in onze tuin. Hij landde op het stokje van de pindakaaswip en vloog verschrikt op toen dat door zijn gewicht onder hem wegzakte. Na een aantal mislukte pogingen lukte het hem, hangend met zijn pootjes aan de onderkant van het huisje, toch zijn kop in de pindakaaspot te steken.

Vorig jaar rond deze tijd, tijdens onze rondreis door de zuidelijke staten van Noord-Amerika, verbaasde ik me ook over de spreeuw. Niet over een individuele vogel, maar over de soort. Wanneer we na een lange autorit bij ons hotel aankwamen, zagen we zwermen spreeuwen op weg naar een slaapplek. De spreeuw, de sturnus vulgaris, wordt in het Engels naast common starling ook wel European starling genoemd. Hoe kan het dat die Europese spreeuw in Noord-Amerika voorkomt? Ik ging op onderzoek uit.

De spreeuw, John Gerrard Keulemans, 1869. Bron

The Birds of America

Eerder die vakantie had ik in New Orleans bij een standbeeld van John James Audubon (1785–1851) gestaan. Audubon was schrijver, ornitholoog, natuuronderzoeker én schilder van het boek The Birds of America. Dit wereldberoemde vogelboek verscheen in meerdere delen tussen 1827 en 1838. De prenten laten een grote variëteit aan Amerikaanse vogels zien. Audubon had zich voorgenomen om alle vogels van Amerika in zijn boek op te nemen, wat uiteindelijk resulteerde in meer dan vierhonderd soorten. In zijn collectie zou ik de spreeuw moeten kunnen vinden. Maar hoewel Audubon verschillende spreeuwsoorten had getekend, de common/European starling zat er niet bij. Ik zocht verder op het internet en ontdekte dat ‘onze’ spreeuw inderdaad geen oorspronkelijke bewoner van Amerika is en pas rond 1900 in Amerika werd geïntroduceerd. En het bijzondere is dat Shakespeare daar iets mee te maken had.

Kolonisatie

Eugene Schieffelin, een apotheker uit New York, was voorzitter van een Acclimatization Society. Deze verenigingen waren actief in Amerika in de door Europese landen gekoloniseerde gebieden. Zij hadden als doel allerlei wilde planten en dieren vanuit het Europese vaderland mee te verhuizen naar Amerika. Apotheker Schieffelin was een belezen man en had het idee opgevat om elke vogelsoort die in de werken van Shakespeare voorkwam in de Verenigde Staten te introduceren. Rond 1860 introduceerde hij met succes de huismus en in 1890 liet hij een groepje van zo’n zestig uit Engeland afkomstige spreeuwen los in Central Park in New York. En een jaar later nog eens veertig.

Binnen tien jaar was de spreeuw een vaste bewoner in een gebied zo groot als Nederland en binnen dertig jaar kon hij als standaard vogel van Noordoost-Amerika beschouwd worden in een gebied tot aan ongeveer de grens met Canada. Tegenwoordig komt de spreeuw over bijna het gehele Noord-Amerikaanse continent voor, inclusief Canada en Alaska.

Starling illustration from The Birds of Shakespeare, by Sir Archibald Geikie. Glasgow, J. Maclehose and sons, 1916. Bron

De adem van God

Indirect was Shakespeare dus verantwoordelijk voor het feit dat we ‘onze’ spreeuw, met zijn paars en groen metallic-achtig bespikkeld verenkleed, na 9 uur vliegen tegenkwamen in Amerika. Ook daar maakten ze de prachtigste figuren in de lucht. In zijn boek Zomergasten, doortrekkers en overwinteraars noemt Arjan Dwarshuis dit fenomeen de adem van God. Hij legt ook de functie van zo’n zwerm uit. In zo’n zwerm hebben roofvogels weinig grip op een enkele vogel en daarnaast vormt het een oriëntatiepunt voor spreeuwen uit de wijde omtrek. Na de broedtijd gebruiken spreeuwen gezamenlijke slaapplaatsen en door zo’n grote zwerm kunnen ze die makkelijker vinden.

Het bijzondere is dat in een zwerm geen enkele spreeuw de ander raakt. Dat komt doordat ze allemaal met dezelfde snelheid vliegen. Bij spreeuwen zitten de ogen aan de zijkant van de kop, waardoor ze bijna 360 graden in de rondte kunnen kijken. Zo zien ze sneller gevaar aankomen en kunnen ze tijdens het zwermen tegelijkertijd de vogel boven, onder, links, rechts, voor en achter zich in de gaten houden. Binnen een fractie van een seconde reageren ze op hun buurman. Als een spreeuw uitwijkt volgt de rest. Zo ontstaan die bijzondere golvende bewegingen tijdens het zwermen. In het engels noemen ze die zwermen murmurations. In Denemarken gebruiken ze de term sort sol, wat zwarte zon betekent. Een zwerm spreeuwen die de zon verduistert.

Sort Sol in Denemarken

Klankimitatie

Nog een laatste weetje over de spreeuw. Ze zijn niet alleen slim en snel, maar ook uitzonderlijk goede imitatoren. De spreeuw imiteert andere vogels, maar ook omgevingsgeluiden. Spreeuwen die veel op stations vertoeven, kunnen zelfs het fluitje van de conducteur nabootsen. Ze zijn verwant aan beo’s en kunnen ook spraak imiteren.

Mozart had jarenlang een tamme spreeuw omdat hij onder de indruk was van het vermogen tot klankimitatie van deze vogels. Hij leerde de vogel een thema fluiten uit zijn zeventiende pianoconcert en in een aantekenboekje noteerde hij de desbetreffende muziekregel evenals de imitatie van de spreeuw. Toen de spreeuw na drie jaar dood ging, was Mozart zeer bedroefd. Acht dagen later schreef hij een stuk dat musicologen voor raadsels stelde: Ein musikalischer Spass (KV 522). Eind 20e eeuw kwamen psychologen Meredith West en Andrew King tot de conclusie dat Mozart de zang van zijn spreeuw in het stuk had verwerkt.


Ook de bloemen die Shakespeare in zijn toneelstukken en gedichten noemt zijn een bron van inspiratie geweest. De Britse gravin van Warwick had rond 1900 in de tuin bij haar landgoed Easton Lodge in Essex een bordes vol bloemen die voorkomen in Shakespeare’s stukken. Dat inspireerde de kunstenaar Walter Carme (1845-1915) tot een prentenboek vol tekeningen met die bloemen van Shakespeare: Flowers from Shakespeare’s Garden, uitgegeven in 1906.

Achtergrondinformatie

  1. De titel van dit stuk is een vertaling van Jan Jonk van een zin uit Shakespeare‘s Henry IV: ‘I’ll have a starling shall be taught to speak nothing but “Mortimer”, Hotspur whines’. In 1596 of 1597 verscheen het eerste deel van Shakespeares historische toneelstuk Henry IV. Daarin komt Hotspur in opstand tegen koning Henry IV. Die weigert namelijk losgeld te betalen voor de vrijlating van Hotspurs zwager Mortimer, die door rebellen gevangen is genomen. De zwager in kwestie wordt door de koning als rivaal gezien. Hotspur neemt het de koning kwalijk dat hij Mortimer niet helpt en blijft aandringen op het vrijkopen van zijn rebelse zwager. De heren krijgen ruzie, en de koning verbiedt Hotspur de naam van zijn zwager nog langer te noemen. Hotspur bedenkt een pesterig plannetje. Voor dit artikel putte ik uit informatie van Koos Dijksterhuis over hoe de spreeuw in de Verenigde Staten terecht is gekomen.
  2. Het standbeeld van John James Audubon in New Orleans.
  3. Het enige exemplaar in Nederland van de oorspronkelijke uitgave van The Birds of America van John James Audubon is in het bezit van het Teylers Museum. Het boek is veel geld waard. Een zeldzaam exemplaar bracht in 2010 tijdens een veiling in Londen 8,64 miljoen euro op. Daarmee werd een record geboekt. Nooit eerder werd er zoveel voor een gedrukt boek betaald.
  4. Meer over Eugene Schieffelin.
  5. Het boek van Arjan Dwarshuis Zomergasten, doortrekkers en overwinteraars is te koop bij de Vogelbescherming. Net als de pindakaaswip die ik beschrijf.
  6. Het verhaal over Mozart en zijn spreeuw heb ik uit dit NRC artikel.
  7. Beluister de compositie Ein musikalischer Spass (KV 522).
  8. De vogelprenten die ik als illustratie in dit stuk heb opgenomen zijn van de Britse illustrator Alexander Francis Lydon (1836-1917), de Nederlandse kunstschilder en illustrator John Gerrard Keulemans (1842-1912) en de Britse geoloog en schrijver Sir Archibald Geikie (1835–1924).

De smaak van kunst

Whiteboard 2023

Het gebruik van de gemberpot in de Nederlandse schilderkunst door de eeuwen heen.

Zo’n 8 jaar geleden begon ik mijn Pinterestbord met plaatjes van stillevens met gemberpot. Stillevens uit de 17e eeuw, met grote hoge potten, zo groot als vazen. Daarnaast potten met hoge schouders en een ronde, ei-achtige vorm, en in de 20e eeuw de groenblauwe potjes. Waarom was de gemberpot zo populair in stillevens?

Handel in Chinees porcelein

Chinees porselein was voor 1600 in ons land al bekend door o.a. de handel met Portugal, maar was een schaars en kostbaar product. Een keerpunt vormde de eerste veiling in 1602 in Middelburg. Het betrof een lading die door de (net opgerichte) VOC op de Portugezen was buitgemaakt. De handel kwam op gang en de gemberpot was daar een vast onderdeel van.

In de tijd van de Qin-dynastie (221 tot 206 voor Christus) was de gemberpot een opslagvat voor specerijen zoals zout en gember. Toen gember een belangrijk exportproduct naar de westerse wereld werd, werden die potten bekend als ‘gemberpotten’.

Waarom werd gember zo populair?

Gember werd gedroogd in poedervorm én gekonfijt (gedroogd in suiker) door VOC-schepen geïmporteerd. Dat weten we uit lijsten van goederen die via schepen uit de haven van Batavia naar Nederland voeren.

Gember is een specerij met een vrij sterke, maar voor de liefhebbers aangename smaak. Vroeger werd het vooral geassocieerd met luxe en welvaart. De rijken in de 17e en 18e eeuw hielden van gesuikerde noten en gekonfijte vruchten en gember. Gember stond ook bekend als geneesmiddel tegen griep, maagpijn en vergiftiging en was een middel tegen veroudering. Bovendien was het een ingrediënt in liefdesdranken. Hoe exotisch wil je het hebben.

De gemberpot als object in stillevens

Altijd hebben kunstenaars gestreefd naar het vastleggen van de essentie van het dagelijks leven. Nederlandse kunstschilders raakten gefascineerd door de elegante vormen en de rijke kleuren van de gemberpotten. Zo werden de potten een geliefd onderdeel van schilderijen. De exotische oorsprong van gember voegde een vleugje mysterie toe aan de stillevens, terwijl het gebruik van chinees porcelein in het algemeen en de gemberpot in het bijzonder hen de mogelijkheid bood hun technische bekwaamheid en hun vaardigheden in het weergeven van texturen, patronen en details te demonstreren. De doeken waren bedoeld voor de rijke burgers.

De gemberpot is regelmatig te zien in stillevens uit de 17e en 18e eeuw. Schilders als Simon Luttichuys (1610-1661) en Willem Kalf (1619-1693) gebruikten de gemberpot in hun werken waarbij de potten dienden als contrapunt voor andere objecten zoals bloemen en vruchten.

Simon Luttichuys | Willem Kalf

Na verloop van tijd veranderde de rol van de gemberpot in stillevens. In de 19e eeuw verminderde hun aanwezigheid en de impressionisten verlegden hun focus naar meer alledaagse onderwerpen en een lossere schilderstijl.

Shiwan Ware

Aan het eind van de 19e eeuw duiken de gemberpotten weer op in stillevens. Naast de al vaak geschilderde potten viel iets nieuws te zien: groenblauw geglazuurde potjes met een zeszijdige (hexagon) vorm.

In 1851 werd in Australië goud gevonden. Dat nieuws vond snel z’n weg via de handelsroutes naar de Chinese regio’s rond de handelssteden, zoals Canton, Hong Kong en Macau. Veel arme Chinezen maakten de oversteek naar Australië en namen spullen mee om te verhandelen, waaronder zijde, zilver en gemberpotten. Daar zaten ook kleine groenblauwe gemberpotjes bij. Handig voor onderweg en als handelswaar. Deze waren veelal afkomstig uit de Canton regio en staan nu bekend als Shiwan Ware. Vanaf die periode werden ze ook verhandeld naar Europa.

Vincent van Gogh, de meest bekende ginger, schilderde in 1885 als een van de eerste Nederlandse schilders deze kleine gemberpotjes.

Stillevens met gemberpot | Vincent van Gogh

Kort na Vincent van Gogh, in 1888, voerde ook Jan Voerman (jr.) zo’n gemberpot op. Hij plaatste er asters in. In 1898 liet ook Piet Mondriaan met zijn werk Gele chrysanten in een gemberpot zien dat hij de kunst van het schilderen van de vele nuances van de gemberpot beheerste. Hij zou later nog meer gemberpotten schilderen.

Jan voerman en Piet Mondriaan

In de nieuwe eeuw maakten veel schildergrootheden stillevens met het zeskantige potje:

  • Piet Mondriaan: Appels, gemberpot en bord op een richel (1901),
  • Theo van Doesburg: Gemberpot met chrysanten (1904),
  • Jan Zandleven: Gemberpot met Oost-indische kers (1907),
  • Piet Bremmer: Stilleven van gemberpot, kan met twee uitgebloeide papavers, twee appels en een peer (1908),
  • Jan Sluijters: Bloemen in gemberpot op rieten stoel (1909) en Stilleven met tulpen in gemberpot en sinaasappelen op blauw bord (1911).

Piet Mondriaan | Theo van Doesburg | Jan Zandleven | Hendrik Pieter Bremmer | Jan Sluijters

  • Floris Verster: Stilleven met zinnia’s in een gemberpot (1910),
  • Jan Mankes: Gemberpot met chrysanten (1916),
  • Jacobus Marinus van Bommel: Oost-Indische kers in gemberpot (1918),
  • George Hendrik Breitner: Gemberpot met anemonen (tussen 1900 en 1923).

Floris Verster | Jan Mankes | Jacobus van Bommel | George Hendrik Breitner

Les krijgen van Bremmer betekende in het algemeen het zeer intensief bestuderen van enkele alledaagse voorwerpen: een gemberpot, een sigarenkistje, een bakje met peren, of buiten, een enkele boom, een deurtje.

Uit: De kunstpaus H.P. Bremmer 1871-1956 door Hilde Alice Balk

Piet Bremmer, bekend als kunstcriticus, kunstpedagoog, verzamelaar en handelaar in kunst, gaf eind 19e, begin 20e eeuw les aan veel kunstenaars. Hilde Alice Balk haalt in haar proefschrift aan dat Bremmer de schilders aanzette hun vaardigheden te oefenen door alledaagse voorwerpen als de gemberpot te tekenen en schilderen. En oefenen deden ze.

Huidige tijd

Ook nu nog gebruiken schilders regelmatig de gemberpot in stillevens. Waarschijnlijk om, net als vroeger, de eigen artistieke vaardigheden te laten zien, en doordat de gemberpot van een exotisch object, dat ooit stond voor luxe en welvaart, is verworden tot een alledaags voorwerp in Nederlandse interieurs.